Winnaars en verliezers van de transitie naar een duurzamere productie
Hoofdpunten
- De transitie betekent dat sectoren zich moeten aanpassen aan nieuwe manieren van produceren en vaak aan stijgende kosten. Dit vereist enorme investeringen.
- Tijdens de recente VN-klimaattop COP26 zijn verbintenissen aangegaan die zowel een positieve als negatieve invloed zullen hebben op de industrieën.
- Voor de olie- en gassector en de elektriciteitssector zal de transitie niet soepel verlopen.
- De agrovoedingssector, die voorheen onderbelicht bleef in de klimaatdoelstellingen en -strategieën, krijgt steeds meer aandacht.
- De transitie in de staalsector zal traag en duur zijn.
De klimaatverandering is in volle gang en beïnvloedt bedrijven op tal van manieren. Natuurrampen kunnen de productiecapaciteit rechtstreeks – tijdelijk of op een definitievere manier – wijzigen of vernietigen. Dat leidt mogelijk tot problemen in de toeleveringsketen voor andere ondernemingen in verschillende sectoren. Dat cascade-effect in de toeleveringsketen was bijvoorbeeld deze zomer zichtbaar toen Brazilië getroffen werd door droogte. Voedselgewassen werden aangetast en er ontstonden knelpunten in het vervoer van ijzererts over de waterwegen. Daarnaast kreunden fabrikanten van halfgeleiders in Taiwan het afgelopen voorjaar onder de waterschaarste, waardoor het tekort aan dit cruciale onderdeel van de toeleveringsketen nog nijpender werd.
Terwijl de blootstelling aan het klimaatrisico een rechtstreekse invloed kan hebben op de overlevingskansen van een onderneming, en voornamelijk zal afhangen van de geografische ligging van de onderneming en van haar leveranciers en klanten, kan het klimaatrisico op sectoraal niveau opgevolgd worden door de geografische concentratie van zowel de sector als de volledige toeleveringsketen te beoordelen. Hoewel deze beoordeling betrekking heeft op het directe risico van de klimaatverandering voor bedrijven, brengt de overgang naar duurzame productie een extra risico met zich mee, dat in elke kredietrisicoanalyse in aanmerking genomen moet worden. Of ze nu opgelegd wordt door nationale/internationale regels of gestimuleerd op bedrijfsniveau, een transitie houdt in dat sectoren zich moeten aanpassen aan nieuwe manieren van produceren en vaak aan stijgende kosten. Dat zal op zijn beurt weer een invloed hebben op het debiteurenrisico.
Deze studie wil inzicht verschaffen in de risico's en opportuniteiten die bij deze overgangsfase horen en waarmee verschillende koolstofintensieve sectoren geconfronteerd worden. Die risico’s en opportuniteiten kunnen van korte of (middel)lange duur zijn, afhankelijk van de bedrijfstak. Er zal met name nagegaan worden hoe sommige industrieën zullen omgaan met en zich zullen aanpassen aan de besluiten die genomen zijn in het kader van de VN-klimaattop COP26 (in november in Glasgow), of aan maatregelen die opgenomen zijn in meer algemene, nationale of internationale draaiboeken om de klimaatverandering tegen te gaan. De COP26 bevestigde de collectieve wereldwijde doelstelling om de stijging van de temperatuur globaal in te perken – tot max. 1,5°C boven het pre-industriële niveau en in overeenstemming met de doelstelling die in 2015 in de Overeenkomst van Parijs is vastgesteld – en om tegen 2050 een netto-nuluitstoot te bereiken.
Olie en gas
Tijdens de COP26 zijn enkele overeenkomsten gesloten en verbintenissen aangegaan die een rechtstreekse invloed hebben op de olie- en gassector. Zo kwamen alle landen onder andere overeen om de uitfasering van ‘inefficiënte’ subsidies voor fossiele brandstoffen (die verspilling in de hand werken) te versnellen, zij het zonder vaste einddatum. Bovendien hebben meer dan 20 landen (waaronder België) een overeenkomst ondertekend om tegen eind 2022 geen nieuwe rechtstreekse overheidsfinanciering te verstrekken aan internationale fossiele brandstoffen zonder CO2-afvang.
De nieuwe wereldwijde methaanverbintenis (om de methaanuitstoot tegen 2030 met 30% te verminderen ten opzichte van 2020) zal ook een rechtstreekse impact hebben. Naast de landbouw is de olie- en gassector een van de grootste uitstoters van methaan. Gelukkig zijn er voor de sector al oplossingen voorhanden om de uitstoot te beperken, maar er zullen wel nog investeringen nodig zijn.
De COP26 heeft ook het koolstofprijsbeleid versterkt door middel van artikel 6. Geleidelijk aan zouden er over heel de wereld meer prijsregelingen ingevoerd moeten worden. Koolstofprijsregelingen worden vaak buiten beschouwing gelaten bij investeringsbeslissingen voor olie- en gasprojecten, omdat de sector niet opgenomen is, vanwege de lage koolstofbeprijzing of omdat het om langetermijnactiva gaat. Ondernemingen die de risico's van koolstofbeprijzing onderschat hebben en hier geen rekening mee houden, riskeren zwakkere financieel-economische prestaties, verslechterende balansen en minder milieufinanciering.
Al deze aspecten zullen resulteren in een grotere behoefte aan kapitaalinvesteringen, terwijl de financieringsbereidheid van particuliere en publieke partners voor de sector erop achteruitgaat. De sector zal ook een van de sectoren zijn die het meest te lijden hebben onder de gevolgen van de emissiereductiedoelstellingen in andere sectoren, aangezien alle scenario's om de klimaatverandering in te perken, zullen leiden tot een vrij aanzienlijke vermindering van de vraag naar olie en gas in de energiemix. Energiereuzen die massaal investeren in infrastructuurinstallaties omdat ze van plan zijn om over te stappen op hernieuwbare energie, en terwijl olie en gas blijven ontginnen, zullen wendbaar genoeg moeten zijn om te kunnen concurreren met ‘pure play’-bedrijven die actief zijn op het gebied van hernieuwbare energie.
Elektriciteit
Op de klimaattop COP26 werd een wereldwijd akkoord bereikt om de rol van steenkool in elektriciteitsopwekking terug te dringen. De formulering werd echter afgezwakt tot ‘geleidelijk verminderen’ in plaats van ‘geleidelijk elimineren’, wat ruimte laat voor de sector om actief te blijven. Grote steenkoolgebruikers zoals de VS, China, Rusland, India en Australië, hebben de aankondiging van een einddatum voor steenkool vermeden of zich ertegen verzet. De transitie betekent ook dat de financierings- en verzekeringsinstrumenten en -voorwaarden voor de steenkoolsector restrictiever zullen worden.
Anderzijds kregen hernieuwbare energiebronnen een verdere duw in de rug met de aankondiging van de ‘Breakthrough Agenda’ (doorbraakagenda). De bedoeling van deze agenda is om van hernieuwbare energieopwekking tegen 2030 de goedkoopste en meest betrouwbare optie te maken voor alle markten. Daarnaast is het een verbintenis om dit decennium internationaal samen te werken om de toepassing van hernieuwbare energie te versnellen. China, een van de ondertekenaars van de agenda, zal hier een sleutelrol in spelen.
Voor Europa is er naast de verbintenis in het kader van de COP26 ook het ‘Fit for 55’-plan van de EU voor de ontkoling in het kader van de Europese Green Deal. Dat zal een enorme investeringscyclus op gang brengen voor de Europese nutsbedrijven, om de infrastructuur voor de opwekking van hernieuwbare energie uit te breiden en de energienetwerken te moderniseren. Groenere technologieën moeten nog verder ontwikkeld worden om de kosten te drukken en de efficiëntie te verhogen. De overgang zal dus niet heel vlot verlopen en ze zullen de conventionele thermische en nucleaire opwekking slechts geleidelijk vervangen. Nutsbedrijven worden dan ook met steeds meer risico’s geconfronteerd. Zo moeten ze het wankele evenwicht tussen vraag en aanbod in het Europese energiesysteem tot ten minste 2025 proberen te bewaren. Daarnaast moeten ze betaalbaar blijven om de sociale en politieke risico's tot een minimum te beperken, maar tegelijkertijd ook winstgevend blijven. En tot slot hebben ze een aantal hindernissen te overwinnen bij de oplevering van nieuwe projecten, zoals vergunningen, de inflatie van grondstoffen en de verstoorde toeleveringsketen.
Agrovoeding
De agrovoedingssector werd tot nu toe vaak vergeten in klimaatdoelstellingen en -strategieën omdat het zo moeilijk is om de sectoremissies terug te dringen en omdat dat dan weer andere doelstellingen in de weg zou staan (bv. voedselzekerheid). Tijdens deze klimaattop kreeg de sector wel steeds meer aandacht. De uitstoot is inderdaad niet min. De agrovoedingssector is naar schatting verantwoordelijk voor 20-30% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
Twee specifieke verbintenissen die tijdens de COP26 aangegaan werden, zullen gevolgen hebben voor de sector. Ten eerste is de methaanverbintenis (zie de paragraaf over de olie- en gassector) van rechtstreeks belang voor de agrovoedingssector. De sector zorgt namelijk voor ongeveer de helft van de methaanemissies wereldwijd (voornamelijk afkomstig van herkauwend vee en rijstproductie). De wereldwijde verbintenis richt zich op technische maatregelen zoals voedingssupplementen voor dieren, die de uitstoot van de sector volgens de VN tot 2030 met 20% per jaar kunnen verminderen. Wetenschap en technologie kunnen hierbij helpen door innovatieve voedingsingrediënten te ondersteunen die de methaanemissies van darmfermentatie tot een minimum beperken. Maatregelen om de uitstoot te verminderen, blijven voor de sector voorlopig echter vrijwillig. Nieuw-Zeeland is een van de weinige landen die al een stappenplan hebben om de methaanuitstoot van de landbouw te verminderen. Er zijn hoge investeringen nodig om de boeren te helpen de doelstellingen te behalen.
Ten tweede is er de verbintenis tegen ontbossing, die door meer dan 100 wereldleiders ondertekend werd. Deze verbintenis wil het verlies van bossen en de aantasting van het land tegen 2030 een halt toeroepen en omkeren. Grote landbouwproducenten, zoals Brazilië en Indonesië, zijn vaak de drijvende kracht achter de ontbossing, maar hebben de verbintenis toch ondertekend. Belangrijke uitdagingen en een gebrek aan geloofwaardigheid doen echter twijfels rijzen over de uitvoering van de verbintenis, aangezien soortgelijke verbintenissen in het verleden tot beperkte resultaten geleid hebben en belangrijke landen nagelaten hebben om actie te ondernemen.
Er is ook steeds meer aandacht voor ingevoerde emissies en ontbossing, wat op de COP26-top tot uiting is gekomen in twee overeenkomsten: 'Forests, Agriculture and Commodity Trade – A Roadmap for Action’ (ofwel: Bossen, landbouw en grondstoffenhandel – een stappenplan voor actie) en 'Agricultural Commodity Companies Corporate Statement of Purpose’ (ofwel: Doelverklaring van landbouwgrondstoffenbedrijven). Het eerste is een stappenplan voor actie op basis van vier werkterreinen (handel en marktontwikkeling; steun aan kleine boeren; traceerbaarheid en transparantie; en onderzoek, ontwikkeling en innovatie) die centraal staan in de verwezenlijking van de algemene doelstellingen, namelijk duurzame ontwikkeling en handel in landbouwgrondstoffen promoten en tegelijkertijd bossen en andere kritieke ecosystemen beschermen en duurzaam beheren. De tweede aankondiging kwam van tien wereldbedrijven met een groot wereldmarktaandeel in belangrijke grondstoffen zoals soja, palmolie, cacao en vee. Ze hebben zich er gezamenlijk toe verbonden het bosverlies ten gevolge van de productie van en handel in landbouwgrondstoffen een halt toe te roepen.
Twee weken na de klimaattop heeft de EU in dat verband een wetsontwerp ingediend op grond waarvan bedrijven moeten bewijzen dat landbouwgrondstoffen die bestemd zijn voor de coalitie, geen verband houden met ontbossing die na 31 december 2020 heeft plaatsgevonden. Bedrijven die de nationale autoriteiten geen nauwkeurige informatie via satellietbeelden verstrekken, riskeren boetes tot 4% van hun jaaromzet. Rundvlees, hout, palmolie, soja, koffie en cacao vallen onder het voorstel. Voorts hebben enkele grote Europese detailhandelaars in agrovoeding besloten niet langer Braziliaans vlees in te kopen. Anderen hebben besloten de toeleveringsketen grondig te bestuderen om gevallen van illegale ontbossing op te sporen. Aangezien de Europese invoer echter slechts 3% van de Braziliaanse vleesexport vertegenwoordigt (alle soorten inbegrepen), zouden de gevolgen voor de Braziliaanse vleesproducenten niet systemisch mogen zijn.
Transport
Wat elektrische voertuigen betreft, is de COP26-verklaring om sneller over te gaan naar de verkoop van 100% emissievrije nieuwe auto's en bestelwagens op toonaangevende markten tegen 2035 niet juridisch bindend. Er ontbreken ook belangrijke grote automarkten, waaronder China, de VS, Japan, Brazilië en Rusland. Dat betekent dat er geen verandering zal komen in het voorspelde traject voor landen die elektrische voertuigen invoeren. Toegegeven, de automobielsector heeft zich de afgelopen twee jaar aanzienlijk verbeterd. De sector implementeerde plannen om af te stappen van voertuigen met traditionele verbrandingsmotoren, dankzij een combinatie van een hogere productie van voertuigen op alternatieve brandstoffen en betere vooruitzichten om aan de emissievoorschriften te voldoen.
Anderzijds zou de verbintenis tegen ontbossing de risico's voor de toeleveringsketen van elektrische voertuigen kunnen vergroten door meer vertragingen, bureaucratie en kosten bij de ontwikkeling van nieuwe mijnen voor kritieke grondstoffen voor de automobielsector en de productie-infrastructuur. Zo zou de toepassing van de verbintenis tegen ontbossing voor kobaltmijnen in de Democratische Republiek Congo, die het ontbossingsplan steunde, de kosten van batterijen en dus van elektrische voertuigen in het algemeen doen stijgen.
De scheepvaartsector viel in 2015 niet onder de Overeenkomst van Parijs over de klimaatverandering en wordt beschouwd als een van de moeilijkste sectoren om koolstofarm te maken. De meeste containerschepen leggen namelijk enorme afstanden tussen havens af, en elektrische batterijen zijn dus geen realistische oplossing. Toch heeft de COP26-top enige vooruitgang gebracht voor de sector: 22 landen, waaronder de VS en het Verenigd Koninkrijk, zijn overeengekomen om tegen 2025 zes emissievrije scheepvaartroutes vast te stellen. Deze ‘groene zeeroutes’ zouden kanalen vormen die van begin tot einde koolstofvrij zijn, zowel voor alle vaartuigen als voor de infrastructuur aan land. Vanaf 2025 zouden ze opgeschaald worden.
Sinds de lancering van de ‘IMO 2020’-maatregel in januari 2020 om het zwavelgehalte in scheepsbrandstof te verminderen, heeft de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) geen actie meer ondernomen om vóór 2030 een significante vermindering van de scheepsemissies te bewerkstelligen. Daarom wordt verwacht dat de scheepsemissies tot 2030 zullen blijven toenemen. De top zou dan ook als wake-upcall kunnen dienen, en de IMO kunnen aanzetten tot een reactie en tot strengere maatregelen voor de sector.
Wat de luchtvaartsector betreft – die verantwoordelijk was voor ongeveer 3% van de wereldwijde CO2-emissies in 2019 – werd in de aanloop naar de COP26 een verbintenis tot een netto-nulkoolstofemissie voor de hele sector aangekondigd. 23 landen – die samen verantwoordelijk zijn voor meer dan 40% van de wereldwijde luchtvaartemissies – ondertekenden ook een nieuwe verbintenis om de CO2-emissies van de luchtvaart te verminderen en zo de wereldwijde emissiedoelstellingen te halen. Vijf van de tien landen die het meest bijdragen tot de uitstoot van CO2 door passagiers (China, Duitsland, India, de Verenigde Arabische Emiraten en Australië) hebben deze verklaring echter niet ondertekend. Duurzame brandstoffen zullen een belangrijke rol spelen in deze transitie, maar de juiste stimulansen van regeringen zullen nodig zijn om de productie op te voeren.
Metalen (staal, aluminium) en cement
In het kader van het ‘Industrial Deep Decarbonisation Initiative’ (IDDI), dat in 2021 van start ging om zware industrieën koolstofvrij te maken, hebben vijf landen (het Verenigd Koninkrijk, India, Duitsland, de Verenigde Arabische Emiraten en Canada) een verbintenis ondertekend om tegen midden 2022 emissiedoelstellingen voor 2030 vast te stellen voor bepaalde soorten staal en cement in overheidsopdrachten. De hoop is dat andere landen zich hierbij zullen aansluiten. Momenteel vertegenwoordigen overheidsopdrachten voor staal en cement in deze vijf landen 25-40% van de binnenlandse markt voor dergelijke producten. Samen zijn deze twee materialen goed voor 14-16% van de wereldwijde energiegerelateerde CO2-emissies, waardoor ze tot de meest koolstofintensieve industriële materialen behoren.
Bovendien hebben de belangrijkste staalproducenten en staalproducerende landen (de VS, China, Japan en Zuid-Korea) onlangs de doelstelling aangenomen voor een netto-nuluitstoot, die tegen midden deze eeuw bereikt moet worden. De uitdaging bestaat er nu in deze doelstelling in daden om te zetten, aangezien dit radicale veranderingen zou vereisen in de manier waarop staal geproduceerd wordt. De meeste opties voor koolstofarme staalproductie zijn nog niet technologisch rijp en het is nog niet duidelijk welk proces de staalproductie in de toekomst zal domineren. Ambitieuze investeringen in proefinstallaties zijn momenteel noodzakelijk om een snelle invoering mogelijk te maken. In 2019 schatte de Europese Vereniging van IJzer- en Staalproducerende Industrieën (EUROFER) dat de totale productiekosten per ton staal tegen 2050 met 35-100% zullen toenemen als gevolg van de kosten voor het gebruik van nieuwe technologieën en meer energie om groen staal te produceren. Dit verschil is voornamelijk het gevolg van hogere operationele kosten, met name voor CO2-arme energie- en grondstoffenvoorziening (elektriciteit en waterstof). Als de staalproducent zelf moet opdraaien voor alle meerkosten, zal groen staal wat de prijs betreft niet kunnen concurreren met gewoon staal. Als de kosten doorgerekend worden in het eindverbruikersproduct, kunnen de extra kosten zeer hoog oplopen.
De aluminiumsector zou een enorme inspanning moeten leveren en zijn uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 95% moeten verminderen om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Het goede nieuws is dat het technologisch onderzoek veelbelovend is. Tijdens de COP26 hebben twee grote aluminiumbedrijven in Quebec (Alcoa en Rio Tinto) officieel aangekondigd dat zij erin geslaagd zijn emissievrij aluminium te produceren dat in 2023 industrieel getest wordt. Ze gaven echter geen raming van de extra kosten.
Analist: Florence Thiéry – f.thiery@credendo.com